|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het referentieniveau van het omgevingsgeluid
Bij het vaststellen van grenswaarden voor de vergunning van een bedrijf speelt het heersende geluidniveau, het referentieniveau van het omgevingsgeluid, een belangrijke rol. Indien er binnen het gebied geen ontwikkelingen aan de orde zijn die van invloed zijn op de geluidkwaliteit van het gebied, wordt aangeraden de grenswaarden te baseren op het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid wordt gedefinieerd als de hoogste waarde van de volgende twee geluidniveuas:
De VROM-publicatie "Richtlijnen voor karakterisering en meting van omgevingsgeluid" (IL-HR-15-01, april 1981) geeft richtlijnen voor de bepaling van het L95 van het omgevingsgeluid. Het L95 is het geluidniveau dat gedurende 95 % van de tijd wordt overschreden en wordt ter plaatse bepaald middels meting. Tijdens de metingen is de geluidbron waarvoor het onderzoek wordt uitgevoerd, niet in werking. Bij een meting van het omgevingsgeluid (L95) zal een keuze moeten worden gemaakt ten aanzien van de meetpositie en het tijdstip van de metingen. Het doel van de metingen is bepalend voor de meetpositie. Indien het doel is het verkrijgen van informatie ten behoeve van het opstellen van grenswaarden, op te nemen in een milieuvergunning, is de meetpositie bij voorkeur gelijk aan de positie waarvoor de grenswaarden zullen gelden. In het algemeen is dit op een gevel van een woning. De aanbevolen meethoogte is 5 m boven maaiveld. In bepaalde gevallen kan een andere hoogte meer voor de hand liggen, bijvoorbeeld als het punt voor de gevel van een bungalow ligt (h = De keuze van het tijdstip van de metingen dient representatief te zijn. Indien een inrichting slechts gedurende de dagperiode in bedrijf zal zijn of is, moet het omgevingsgeluid in deze periode worden bepaald. Ook binnen een beoordelingsperiode kan het omgevingsgeluid variëren, denk bijvoorbeeld aan de invloed van spitsverkeer. Verder kan de gekozen dag van invloed zijn: op zondagochtend is het stiller dan op dinsdagochtend. Ook speciale gebeurtenissen en evenementen hebben invloed op het representatieve omgevingsgeluid. Bij een meting van het omgevingsgeluid wordt over het algemeen een langdurige registratie van het geluidniveau op de meetpositie gemaakt. Meestal zal het voldoende zijn slechts het totale De meteorologische omstandigheden tijdens de metingen kunnen oorzaak zijn van stoorgeluiden. Er mag derhalve niet gemeten worden bij te hoge windsnelheden, bij regen, hagel en sneeuw. Teneinde het effect van windruis te beperken dient in ieder geval gebruik gemaakt te worden van een windbol. De maximaal toelaatbare windsnelheid is afhankelijk van het geluidniveau, het spectrum, het gebruikte microfoon type en de windbol. De onderstaande tabel geeft richtwaarden voor de maximaal toegestane windsnelheid bij verschillende geluiddrukniveaus.
Gedurende de dagperiode mag niet bij windstil weer gemeten worden, gedurende de nachtperiode is dit wel toegestaan. Het equivalente geluidniveau veroorzaakt door zoneringsplichtige verkeersbronnen wordt doorgaans middels berekeningen vastgesteld. De onderstaande tabel geeft voor enkele gebiedstyperingen een indicatie van het achtergrondniveau.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||